Maatregelen inkomstenbelasting

Tarieven

De al geplande invoering van het tweeschijvenstelsel wordt versneld doorgevoerd, namelijk per 1 januari 2020 in plaats van per 1 januari 2021. Het laagste tarief bedraagt in 2020 37,35% en het toptarief 49,5%. De afbouw van het maximale aftrektarief gaat gewoon door. De aftrek van diverse grondslagverminderende posten in de hoogste inkomensschijf is beperkt tot 46% in 2020.

Voor AOW-gerechtigden bedraagt het laagste tarief 19,2%.

Heffingskortingen

De algemene heffingskorting bedraagt maximaal € 2.711 en maximaal € 1.413 voor AOW-gerechtigden. De afbouw boven een inkomen van € 20.711 bedraagt 5,672% en 2,956% voor AOW-gerechtigden. De arbeidskorting bedraagt in 2020 maximaal € 3.595. Voor werkende AOW-gerechtigden is dit € 2.147. De afbouw bedraagt 6% vanaf een inkomen van € 34.989. Voor AOW-gerechtigden bedraagt de afbouw 3,125%

Overgangsrecht oude saldolijfrenten

Bij de invoering van de Wet IB 2001 is overgangsrecht opgenomen voor bestaande lijfrenten. Voor lijfrenten waarvan de premies geheel of gedeeltelijk niet aftrekbaar waren (saldolijfrenten) eindigt dit overgangsrecht met ingang van 1 januari 2021. Bij het einde van het overgangsrecht moet belasting worden betaald in box 1 over de waarde van de lijfrente minus de betaalde premie (het saldo), waarna de lijfrente overgaat naar box 3. Voorgesteld wordt nu de beëindiging van het overgangsrecht te beperken tot die oude saldolijfrenten waarmee belastingheffing langdurig kan worden uitgesteld.

Zelfstandigenaftrek

De zelfstandigenaftrek voor ondernemers gaat met ingang van 2020 geleidelijk omlaag. Dat gebeurt in acht stappen van € 250 en één stap van € 280. De zelfstandigenaftrek daalt van € 7.280 in 2019 naar € 5.000 in 2028.

Aftrekuitsluiting dwangsommen

In beginsel zijn alle zakelijke uitgaven die verband houden met de ondernemingsuitoefening aftrekbaar van de winst. Er geldt een uitzondering voor kosten en lasten die verband houden met boeten. Aan deze uitzondering worden bestuursrechtelijke dwangsommen en door de officier van justitie opgelegde strafbeschikkingen toegevoegd. Door de werkgever aan een werknemer vergoede bestuursrechtelijke dwangsommen of strafbeschikkingsbedragen kunnen niet worden aangewezen als eindheffingsbestanddelen. Dergelijke bedragen behoren verplicht tot het loon waarover de werknemer belasting is verschuldigd. De aftrekuitsluiting geldt niet voor privaatrechtelijke dwangsommen.

Scholingsuitgaven

De fiscale aftrek van scholingsuitgaven wordt afgeschaft en vervangen door een subsidieregeling. Het gaat om de nog in te voeren Subsidieregeling STAP-budget (Stimulans van de Arbeidsmarktpositie) voor natuurlijke personen met een band met de Nederlandse arbeidsmarkt. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de contouren van deze regeling in een brief aan de Tweede Kamer beschreven. Vanwege de onderlinge samenhang wordt de aftrek van scholingsuitgaven afgeschaft op het moment waarop de Subsidieregeling STAP-budget in werking treedt.

Overgangsrecht

Het overgangsrecht voor scholingsuitgaven tot en met het studiejaar 2014/2015, die niet tot aftrek hebben geleid omdat recht bestond op een prestatiebeurs, blijft voorlopig in stand. Op grond van dit overgangsrecht bestaat alsnog recht op aftrek als de prestatiebeurs definitief niet wordt omgezet in een gift. Voorgesteld wordt dit overgangsrecht per 1 januari 2031 te laten vervallen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 19-09-2019

Maatregelen loonbelasting

Aanpassingen werkkostenregeling

De werkkostenregeling (WKR) regelt de behandeling in de loonbelasting van vergoedingen en verstrekkingen die een werkgever aan werknemers verstrekt. Het Belastingplan bevat vier wijzigingen in de WKR.

Ten eerste wordt de vrije ruimte vergroot van 1,2 naar 1,7% van de fiscale loonsom tot een bedrag van € 400.000. Boven dat bedrag blijft de vrije ruimte 1,2%.

Ten tweede komt voor de vergoeding voor een verklaring omtrent gedrag (VOG) een gerichte vrijstelling.

De derde wijziging betreft het verlengen van het uiterste moment voor aangifte en afdracht van de eindheffing. Bij het overschrijden van de vrije ruimte is de werkgever een eindheffing verschuldigd. Deze moet nu uiterlijk met de aangifte over het eerste aangiftetijdvak van het volgende kalenderjaar worden aangegeven. Voorgesteld wordt om de termijn te verlengen tot de aangifte over het tweede aangiftetijdvak van het volgende kalenderjaar.

De vierde wijziging betreft de waarde van producten uit eigen bedrijf. De waarde van producten uit eigen bedrijf die aan werknemers worden verstrekt, wordt in sommige gevallen bepaald op het door de werkgever aan derden in rekening te brengen bedrag. Voor branche-eigen producten die worden verstrekt aan werknemers bestaat een kortingsregeling. Die bestaat uit een gerichte vrijstelling van 20% van de waarde in het economisch verkeer. Voorgesteld wordt om de waarde van de producten uit eigen bedrijf steeds te stellen op de waarde in het economisch verkeer.

Indexeren van vrijwilligersregeling

Vrijwilligers kunnen belastingvrij vergoedingen en verstrekkingen ontvangen tot een bedrag van € 170 per maand en van € 1.700 per kalenderjaar. Met ingang van 1 januari 2020 worden deze bedragen jaarlijks geïndexeerd. Het maximumbedrag per kalenderjaar zal worden afgerond op een veelvoud van € 100.

S&O-afdrachtvermindering

Voorgesteld wordt het aantal momenten waarop een S&O-verklaring kan worden aangevraagd uit te breiden van drie naar vier per jaar. Verder wordt voorgesteld om het uiterste moment van indienen van een aanvraag te stellen op de dag voorafgaand aan de periode waarop de aanvraag betrekking heeft in plaats van ten minste één maand voorafgaand aan die periode. Hierop wordt een uitzondering gemaakt voor aanvragen die betrekking hebben op de periode die ingaat op 1 januari van een kalenderjaar. Daarvoor geldt als uiterste indieningsdatum 20 december van het voorafgaande kalenderjaar.

Bijtelling elektrische auto

De bijtelling voor het privégebruik van een auto van de zaak bedraagt standaard 22% van de catalogusprijs. Voor auto’s met een nihiluitstoot geldt een korting op de bijtelling. Deze korting blijft ook na 2020 bestaan, maar wordt wel aangepast. Het deel van de catalogusprijs waarop de korting op de bijtelling van toepassing is, gaat in 2020 omlaag naar € 45.000 en in 2021 naar € 40.000. Daarna wordt dit niet meer aangepast. De korting op de bijtelling bedraagt nu 18%-punt. Dit wordt per 1 januari 2020 14%-punt. Er geldt dan een verlaagde bijtelling van 8% over een bedrag van maximaal € 45.000. Vanaf 1 januari 2026 geldt voor nieuwe elektrische auto’s van de zaak een bijtelling van 22%. Voor auto’s op waterstof geldt de verlaagde bijtelling voor de gehele catalogusprijs.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 19-09-2019

Maatregelen omzetbelasting

Laag tarief

Voor de levering of het uitlenen van fysieke boeken, dag- en weekbladen en andere periodieke uitgaven geldt het verlaagde btw-tarief. Met ingang van 1 januari 2020 geldt het verlaagde tarief ook voor digitale uitgaven. Het verlaagde btw-tarief geldt met ingang van 1 januari 2020 ook voor het verlenen van toegang tot nieuwswebsites.

Intracommunautaire transacties

De btw-regels voor grensoverschrijdende of intracommunautaire transacties worden aangepast in verband met de Richtlijn harmonisatie en vereenvoudiging intracommunautair handelsverkeer. Het gaat om:

  1. de btw-regelgeving over de voorraad die een ondernemer aanhoudt in een andere lidstaat op afroep van een hem bekende afnemer;
  2. een regeling voor zogenoemde ketentransacties waarmee wordt bepaald welke van de leveringen in die keten als de intracommunautaire levering geldt;
  3. het bewijs van het intracommunautaire vervoer van goederen naar andere lidstaten; en
  4. de status van het btw-identificatienummer.

Regeling voorraad op afroep
Een ondernemer kan goederen van de ene lidstaat naar een andere lidstaat verplaatsen om deze in dat land op voorraad te hebben. Deze verplaatsing van goederen leidt tot een fictieve intracommunautaire levering. Deze levering moet de ondernemer melden op zijn aangifte omzetbelasting en op de periodieke Opgaaf intracommunautaire prestaties. In het land van aankomst van de goederen moet de ondernemer een intracommunautaire verwerving aangeven als een met btw belaste prestatie in die lidstaat. De latere levering van de goederen aan een koper leidt tot een aangifteverplichting. Als de ondernemer vóór de fysieke overbrenging van de goederen al weet wie zijn afnemer zal zijn van de goederen die zich daar in voorraad bevinden, vervallen de registratieverplichting en de aangifteverplichting in de lidstaat waar alleen de voorraad wordt aangehouden.

Regeling ketentransacties
Met ketentransacties worden opeenvolgende leveringen tussen ondernemers van dezelfde goederen bedoeld waarbij sprake is van één intracommunautair vervoershandeling of intracommunautaire verzending. Het maakt niet uit hoeveel schakels er in de keten zitten en in hoeveel lidstaten de ondernemers zijn gevestigd of voor de btw zijn geïdentificeerd. Het vervoer of de verzending van de goederen vangt aan bij de eerste ondernemer die levert in de keten waarbij de goederen rechtstreeks gaan naar de laatste afnemer in de keten. De regeling bepaalt aan welke van de leveringen in de keten het intracommunautair vervoer of de verzending wordt toegeschreven. Alleen die levering wordt dan aangemerkt als de intracommunautaire levering. Met deze regeling wordt dubbele belastingheffing of geen belastingheffing voorkomen.

Bewijs intracommunautaire verzending of vervoer op basis van weerlegbaar vermoeden
Eén van de voorwaarden voor de toepassing van het nihiltarief voor intracommunautaire leveringen is de verzending of het vervoer van goederen vanuit een lidstaat naar een andere lidstaat. Het bewijs dat een goed de lidstaat heeft verlaten is relevant voor de toepassing van het nihiltarief. Het aantal benodigde bewijsstukken hiervoor wordt teruggebracht tot twee niet tegenstrijdige bewijsstukken. Zijn er twee niet tegenstrijdige bewijsstukken dan worden de goederen geacht vanuit het grondgebied van de lidstaat van levering te zijn verzonden of vervoerd.

Btw-identificatienummer
Op grond van arresten van het Hof van Justitie van de EU is de aanwezigheid van een juist btw-identificatienummer geen vereiste voor de toepassing van het nihiltarief. Een juist btw-identificatienummer is echter relevant om de goederen– en dienstenstroom en de afdracht van btw te kunnen volgen. Het vermelden van een juist btw-identificatienummer is nu als één van de vereisten voor de toepassing van het nihiltarief opgenomen. Ook het indienen van een juiste periodieke Opgaaf ICP wordt een voorwaarde voor het nihiltarief. Het vermelden van een juist btw-identificatienummer is inherent aan het indienen van een juiste Opgaaf ICP.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 19-09-2019

Bronbelasting op royalty en dividend

Om te voorkomen dat Nederland nog langer wordt gebruikt voor belastingontwijking stelt het kabinet de invoering per 2021 voor van een conditionele bronbelasting op rente- en royaltybetalingen. Deze bronbelasting zal van toepassing zijn bij een rente-of royaltybetaling door een in Nederland gevestigd lichaam aan een in een laagbelastende jurisdictie gevestigd gelieerd lichaam en in misbruiksituaties. Er komt in de regeling geen uitzondering voor bedrijven met reële aanwezigheid in Nederland. De regeling geldt dus niet alleen voor brievenbusfirma’s. Er komt ook geen uitzondering voor gevallen waarin de rente- of royaltybetaling onder een bestaande of een toekomstige aftrekbeperking in de vennootschapsbelasting valt.

Er is sprake van gelieerdheid als de ontvanger een kwalificerend belang heeft in de betaler of andersom. Ook is sprake van gelieerdheid als een derde een kwalificerend belang heeft in zowel de ontvanger als de betaler. Onder laagbelastende jurisdictie wordt verstaan een bij ministeriële regeling aangewezen jurisdictie die lichamen niet of naar een tarief van minder dan 9% onderwerpt aan een belasting naar de winst of die is opgenomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.

De bronbelasting zal worden geheven door inhouding door het betalende lichaam. Het voordeelgerechtigde lichaam is de belastingplichtige. De inhoudingsplichtige moet binnen een maand na afloop van het kalenderjaar aangifte doen en de ingehouden belasting afdragen. Het tarief van de bronbelasting is gelijk aan het hoogste tarief in de vennootschapsbelasting. Per 2021 is dit tarief 21,7%.

In de Invorderingswet 1990 wordt een nieuwe aansprakelijkheidsbepaling opgenomen voor de bronbelasting.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 19-09-2019

Aanpassing box 3

De staatssecretaris van Financiën heeft een brief met een voorstel voor aanpassing van box 3 naar de Tweede Kamer gestuurd. Het voorstel houdt in dat de belasting over spaargeld wordt vastgesteld aan de hand van de werkelijke hoeveelheid spaargeld. Over het spaargeld wordt een vooraf vastgestelde rente berekend, die moet aansluiten bij de werkelijke spaarrente. Op dit moment zou deze rente maar 0,09% zijn. Het voorstel omvat een heffingvrij inkomen van € 400. Uitgaande van een rente van 0,09% betekent dit dat spaargeld tot € 440.000 belastingvrij zou zijn. Het heffingvrije vermogen van ongeveer € 30.000 blijft bestaan, met dien verstande dat het straks gaat om het totaal van bezittingen in plaats van om bezittingen minus schulden. Anders dan in de huidige regeling leidt overschrijding van het heffingvrije vermogen tot belastingheffing over het volledige vermogen. Over andere bezittingen dan spaargeld wordt op basis van de huidige rendementen een forfaitair rendement berekend van 5,33%. Voor schulden wordt een negatief fictief rendement van 3,03% in acht genomen. Het aldus berekende inkomen uit sparen en beleggen wordt verminderd met het heffingvrije inkomen. Over het restant wordt belasting berekend.

De verwachting is dat circa 1,35 miljoen mensen door dit voortel straks geen belasting in box 3 meer betalen. Bijna een half miljoen mensen gaan minder belasting betalen dan dat zij nu doen. Kleine beleggers, die nu geen belasting betalen omdat zij met hun beleggingen onder de vrijstelling blijven, hoeven dat straks ook niet. Voor degenen die wel belasting blijven betalen gaat het tarief omhoog naar circa 33%.

Dit voorstel zal worden uitgewerkt in een wetsvoorstel, dat voor de zomer van 2020 aan de Tweede Kamer zal worden gestuurd. Het streven is dat het nieuwe systeem per 1 januari 2022 in gaat.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2019-0000148689 | 12-09-2019

Sloopintentie koper leidt niet tot ontstaan bouwterrein

De levering van een bestaande onroerende zaak is vrijgesteld van omzetbelasting. De vrijstelling geldt niet voor de levering van een nieuw gebouwde onroerende zaak en voor de levering van een bouwterrein. De ratio van het onderscheid tussen oude gebouwen enerzijds en nieuwe gebouwen en bouwterreinen anderzijds is gelegen in het ontbreken van toegevoegde waarde bij de levering van een bestaand gebouw. Nieuwbouw en het bouwrijp maken van grond voegt wel waarde toe.

Over de vraag of een terrein met een bestaand gebouw dat geheel of gedeeltelijk zal worden gesloopt kwalificeert als bouwterrein heeft het Hof van Justitie EU meerdere arresten gewezen.

In het arrest Don Bosco Onroerend Goed was sprake van de levering van een bouwterrein. Bepalend daarvoor was dat verkoper en koper een terrein wilden leveren dat gereed was om te worden bebouwd. De verkoper had zich verplicht om het gebouw dat op het terrein stond te slopen. Ten tijde van de levering was de verkoper begonnen met de sloop van het gebouw.

Factoren die een rol spelen bij de beoordeling of sprake is van een bouwterrein zijn de voortgang op de datum van levering van de sloop- of verbouwingswerkzaamheden die de verkoper uitvoert, het gebruik van het gebouw en de verplichting voor de verkoper om sloopwerkzaamheden uit te voeren met het oog op toekomstige bebouwing.

In een recent arrest was volgens het Hof van Justitie EU geen sprake van een bouwterrein. De procedure betrof twee opvolgende leveringen van een terrein met een pakhuis, dat op de datum van de eerste levering volledig in bedrijf was. Geen van de partijen bij deze levering was belast met de sloop van dat pakhuis. Het pakhuis werd pas na de tweede levering gesloopt door de (tweede) koper. Het pakhuis was bij de tweede levering nog steeds in gebruik. De tweede verkoper was niet betrokken bij de sloop van het pakhuis. De sloop van het pakhuis was naar het oordeel van het Hof van Justitie EU een handeling die los stond van de verkoop en die niet samen met de verkoop economisch gezien één enkele prestatie vormde.

Bron: Hof van Justitie EU | jurisprudentie | ECLIEUC2019660, C71/18 | 12-09-2019

Parkeerbelasting te laat betaald

Parkeerbelasting moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren. Wel moet de parkeerder enige tijd worden gegund om de parkeerbelasting te betalen. In die tijd kan de parkeerder naar de parkeerautomaat lopen en eventueel wachten als het druk is. Met deze uitvoeringshandelingen moet direct nadat de auto is geparkeerd worden begonnen.

Hof Den Haag oordeelde dat een parkeerder niet binnen redelijke termijn de verschuldigde parkeerbelasting had betaald. Uit de gemaakte foto's en het GPS-systeem van de scanauto bleek de exacte parkeerplaats. De parkeerder was niet naar de dichtstbijzijnde parkeerautomaat gelopen. De twee dichtstbijzijnde parkeerautomaten bevonden zich op 10 respectievelijk 40 meter van de auto. De parkeerder was naar een automaat op 300 meter van zijn parkeerplaats gelopen. Volgens zijn verklaring had de parkeerder bij de automaat op zijn beurt moeten wachten, maar uit de betaalgegevens bleek dat in de tien minuten voor zijn betaling geen andere betaling was gedaan.

Het hof vond vijf minuten ruim voldoende tijd voor het lopen naar één van deze twee parkeerautomaten en het afronden van de betalingshandeling. De parkeerder had zes minuten na de controle betaald. Het hof was van oordeel dat de parkeerder niet binnen een redelijke termijn de parkeerbelasting heeft voldaan. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.

Bron: Hof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20192348, BK-19/00216 | 12-09-2019

Onvoldoende re-integratie-inspanningen

Werkgevers zijn verplicht om het loon van een arbeidsongeschikte werknemer door te betalen. De loondoorbetalingsverplichting duurt in beginsel maximaal 104 weken. Tijdens de arbeidsongeschiktheid zijn werkgever en werknemer verplicht om te werken aan re-integratie van de werknemer in het arbeidsproces. Wanneer te weinig re-integratieactiviteiten zijn verricht, kan het UWV bij wijze van sanctie de loondoorbetalingsplicht verlengen.

Na afloop van de wachttijd van 104 weken heeft een arbeidsongeschikte werkneemster een WIA-uitkering aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd. De conclusie van de arbeidsdeskundige was dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Op enig moment waren de re-integratieactiviteiten gestaakt, omdat naar de mening van de bedrijfsarts geen resultaat te verwachten was. Dit heeft geleid tot het opleggen van een loonsanctie. Het daartegen ingediende bezwaar is door het UWV afgewezen.

Na het opleggen van de loonsanctie heeft de werkgever de re-integratie van de werkneemster in het tweede spoor voortgezet. Het verzoek om bekorting van de loonsanctie is afgewezen. Aan de werkneemster is na afloop van de loonsanctie een WIA-uitkering toegekend.

De rechtbank heeft het beroep van de werkgever tegen de uitspraak op bezwaar afgewezen. De rechtbank zag geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische en arbeidskundige beoordeling van het UWV. De verzekeringsartsen van het UWV hebben in hun medische rapporten gemotiveerd toegelicht dat er mogelijkheden waren om de re-integratie voort te zetten, ook al constateerden zij dat het voorstelbaar is dat de werkneemster vanwege de aard van haar gezondheidsklachten moeilijk re-integreerbaar zou zijn. De door de werkgever ingeschakelde bedrijfsarts zag geen mogelijkheden voor re-integratie, maar onderbouwde dat oordeel volgens de rechtbank niet met medische gegevens. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat het voor rekening en risico van de werkgever komt als het advies van de bedrijfsarts later onjuist blijkt.

Belangrijk is de opmerking van de rechtbank dat de verplichting van een werkgever om een werknemer te laten re-integreren een inspanningsverplichting en geen resultaatverplichting is. Dat betekent dat een positief resultaat niet op voorhand hoeft vast te staan, maar ook dat het mogelijk niet halen van een positief resultaat geen reden is om af te zien van verdere re-integratiepogingen.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBMNE20193266, UTR 18/2684 | 05-09-2019

Daling verkoop auto’s, bpm-opbrengst licht omhoog

Ondanks de daling van de verkoop van personenauto’s in de eerste helft van 2019 met ongeveer 10% ten opzichte van vorig jaar, is de bpm-opbrengst toch licht gestegen. Volgens de staatssecretaris van Financiën komt dat doordat de nieuwe auto’s in 2019 gemiddeld zwaarder en duurder zijn dan in voorgaande jaren. De CO2-uitstoot van deze auto’s ligt gemiddeld hoger, met een hogere bpm als gevolg. De omschakeling van de testmethode waarmee de uitstoot wordt bepaald heeft volgens de staatssecretaris geen invloed op de bpm-opbrengst.

Per 1 juli 2020 wordt de CO2-uitstoot volgens de nieuwe testmethode de heffingsgrondslag voor de bpm. Vanwege de toezegging dat de totale opbrengst van de bpm niet zal stijgen door deze omschakeling worden de bpm-tarieven en CO2-schijflengtes per 1 juli 2020 aangepast ter compensatie van de hogere CO2-uitstoot volgens de nieuwe methode. De staatssecretaris wijst erop dat deze aanpassing van de tarieftabel zal worden uitgevoerd aan de hand van het gemiddelde verschil tussen de CO2-uitstoot volgens de oude en de nieuwe methode. Hierdoor is het mogelijk dat de bpm op sommige auto’s stijgt en op andere auto’s daalt. De aanpassingen in de Wet BPM worden opgenomen in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2020. Dat wetsvoorstel wordt op Prinsjesdag ingediend bij de Tweede Kamer als onderdeel van het jaarlijkse Belastingplan.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2019-0000116624 | 05-09-2019

Openstelling Borgstellingsregeling Vermogensversterkende Kredieten

Om startende jonge boeren of tuinders te ondersteunen bij het opzetten van een duurzaam en toekomstbestendig bedrijf wordt het via de Borgstellingsregeling Vermogensversterkende Kredieten makkelijker gemaakt om een lening te krijgen. De overheid stelt zich onder deze regeling borg voor de lening die door een deelnemende financier aan de ondernemer wordt verstrekt. De Borgstellingsregeling Vermogensversterkende Kredieten wordt op 1 januari 2020 opengesteld voor deelname. Het kabinet stelt in totaal € 75 miljoen beschikbaar voor deze regeling.

Voor deelname aan de regeling is een investeringsplan vereist dat aan minimaal één van de kringlooplandbouwgerelateerde punten bijdraagt. Daarnaast moet het plan aantonen dat door de investeringen de rentabiliteit van het bedrijf verbetert ten opzichte van de situatie voor de overname.

Een deel van het budget is beschikbaar voor coaching en begeleiding bij het overnameprocesHet opzetten of overnemen van een bedrijf en dit toekomstbestendig maken vraagt naast agrarische kennis ook kennis van ondernemerschap van de jonge agrariërs.

Bron: Ministerie van Landbouw | publicatie | DGA-EIA / 19201455 | 05-09-2019