Bedragen kindregelingen 2019

Kinderbijslag
Met ingang van 1 januari 2019 gelden de volgende bedragen per kind per kwartaal.
















Leeftijd kind Bedrag
0 t/m 5 jaar € 219,97
6 t/m 11 jaar € 267,10
12 t/m 17 jaar   € 314,24



Kinderopvang
De maximum uurprijzen voor dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderopvang voor 2019 zijn als volgt:



  • dagopvang € 8,02;

  • buitenschoolse opvang € 6,89;

  • gastouderopvang € 6,15.

Kindgebonden budget
Voor het kindgebonden budget gelden de volgende bedragen op jaarbasis.



















Aantal kinderen Inkomen tot € 20.941
1 € 1.166
2 € 2.155
3 € 2.447
4 € 2.739

Voor ieder volgend kind wordt het kindgebonden budget verhoogd met € 292. Verder geldt een verhoging van het kindgebonden budget voor 12- tot 15-jarigen van € 239 per jaar. De verhoging voor 16- en 17-jarigen is € 427 per jaar. Voor een alleenstaande ouder wordt het kindgebonden budget verhoogd met € 3.139. Het recht op kindgebonden budget vervalt als het vermogen in box 3 op 1 januari groter is dan € 114.776 voor een alleenstaande en € 145.136 voor partners. Bij een inkomen hoger dan € 20.941 daalt het kindgebonden budget met 6,75% van het meerdere inkomen.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 04-01-2019

Wijzigingen inkomstenbelasting 2019 voor particulieren

Eigen woning
Het eigenwoningforfait voor woningen met een WOZ-waarde tussen € 75.000 en € 1.080.000 bedraagt in 2019 0,65% van de waarde. Voor het deel van de WOZ-waarde boven € 1.080.000 geldt een verhoogd eigenwoningforfait van 2,35%. Aftrek van betaalde hypotheekrente in de vierde tariefschijf gaat tegen 49% in plaats van tegen het tabeltarief van 51,75%. Het percentage waartegen aftrek in de vierde tariefschijf wordt verleend daalt ieder jaar met 0,5%.


De rente in een uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning (KEW) is onbelast als de uitkering in 2019 niet meer bedraagt dan € 166.000. De vrijstelling voor de KEW geldt alleen voor op 1 januari 2013 bestaande verzekeringen die voldoen aan alle voorwaarden.


De maximale vrijstelling voor kamerverhuur bedraagt in 2019 € 5.367.


Premies lijfrenteverzekeringen
Betaalde premies voor lijfrenteverzekeringen zijn onder voorwaarden aftrekbaar. Voor iemand die op 1 januari de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt bedraagt de aftrekbare premie, dat is de jaarruimte, in 2019 13,3% van de premiegrondslag. De jaarruimte is maximaal € 12.678. De jaarruimte wordt verminderd met de opbouw van pensioenaanspraken en dotaties aan de oudedagsreserve.


Wie in de voorgaande zeven jaar de jaarruimte niet of niet geheel heeft benut, kan gebruik maken van een aanvullende aftrek. Deze reserveringsruimte bedraagt 17% van de premiegrondslag in het jaar van aftrek. Er geldt een maximum van € 7.254. Voor wie aan het begin van het kalenderjaar maximaal tien jaar jonger is dan de AOW-leeftijd wordt dit maximum verhoogd tot € 14.322. De premiegrondslag is het totaal van de winst uit onderneming, het resultaat uit werkzaamheden en het inkomen uit arbeid in het vorige jaar, met een maximum van € 107.593 en verminderd met de franchise ter grootte van € 12.275.


Voor tijdelijke oudedagslijfrenten geldt als voorwaarde voor aftrekbaarheid van de premie dat het bedrag van de jaarlijkse uitkering niet hoger mag zijn dan € 21.741. De uitkeringen mogen niet eerder ingaan dan in het jaar waarin men de AOW-leeftijd bereikt.


Box 3
In box 3 wordt belasting geheven tegen een tarief van 30% over de grondslag voor sparen en beleggen. Dat is het vermogen in box 3 verminderd met de vrijstelling.
























Deel grondslag sparen en beleggen Spaardeel 0,13% Beleggingsdeel 5,60% Forfaitair rendement
Tot en met € 71.650 67% 33% 1,94%
Van € 71.650 tot en met € 989.736 21% 79% 4,45%
Vanaf € 989.736 0% 100% 5,60%

in box 3 van € 30.360 per persoon. Schulden komen tot een bedrag van € 3.100 per persoon niet in mindering op de grondslag voor sparen en beleggen.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 04-01-2019

Investeringsaftrek 2019

De regeling van de investeringsaftrek is bedoeld om investeringen door ondernemers in bedrijfsmiddelen te bevorderen. Er zijn drie vormen van investeringsaftrek:



  • kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA);

  • energie-investeringsaftrek (EIA) en

  • milieu-investeringsaftrek (MIA).

KIA
Voor investeringen in bedrijfsmiddelen kan KIA worden genoten indien het totale investeringsbedrag in 2019 ligt tussen € 2.300 en € 318.449. Er geldt een minimumbedrag per bedrijfsmiddel van € 450. Vanaf een investeringsbedrag van € 2.300 bedraagt de investeringsaftrek 28% van het investeringsbedrag. De maximale KIA bedraagt € 16.051. Dit bedrag wordt bereikt bij een investeringsbedrag tussen € 57.321 en € 106.150. Bij een hoger investeringsbedrag dan € 106.150 daalt de KIA met 7,56% van het meerdere, totdat deze nihil bedraagt bij een investeringsbedrag van € 318.449.


EIA
Het tarief van de EIA voor investeringen in energiebesparende bedrijfsmiddelen bedraagt in 2019 45% van het investeringsbedrag. De lijst met bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor EIA is aangepast. Het maximale investeringsbedrag waarover aftrek wordt verleend bedraagt € 122 miljoen. Voor het recht op EIA moet het investeringsbedrag per bedrijfsmiddel ten minste € 2.500 bedragen. Een overzicht van de voor EIA kwalificerende bedrijfsmiddelen is te vinden op de website van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland.


MIA
De tarieven van de MIA voor investeringen in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu-investeringen zijn niet gewijzigd. De lijst met bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor MIA is wel aangepast. De MIA bedraagt voor investeringen:



  • in categorie I 36,0%;

  • in categorie II 27,0%;

  • in categorie III 13,5%.

Voor het recht op MIA moet het investeringsbedrag per bedrijfsmiddel ten minste € 2.500 bedragen. Er geldt een maximumbedrag van € 25 miljoen waarover MIA wordt verleend.


Vamil
In aanvulling op de MIA geldt voor milieu-investeringen de Vamilregeling. Deze regeling staat vervroegde afschrijving toe op milieu-investeringen tot 75% van de aanschafwaarde. De resterende 25% moet regulier worden afgeschreven.


Een overzicht van de voor MIA/Vamil kwalificerende bedrijfsmiddelen is te vinden op de website van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 04-01-2019

Aftrekposten ondernemers 2019

Oudedagsreserve
De toevoeging aan de oudedagsreserve voor een ondernemer bedraagt in 2019 9,44% van de winst, maar maximaal € 8.999. De toevoeging wordt verminderd met ten laste van de winst gekomen pensioenpremies.


Ondernemersaftrek
Een ondernemer voldoet aan het urencriterium als hij op jaarbasis ten minste 1.225 uur en de helft van zijn arbeidstijd aan zijn onderneming besteedt. Door te voldoen aan het urencriterium heeft de ondernemer recht op ondernemersaftrek. De ondernemersaftrek omvat:



  • de zelfstandigenaftrek;

  • de aftrek voor S&O-werk;

  • de meewerkaftrek;

  • de startersaftrek arbeidsongeschikten;

  • de stakingsaftrek.

Alleen de bedragen van de aftrek S&O-werk zijn gewijzigd. Deze aftrek bedraagt in 2019 € 12.775. Wie in een van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en in deze periode niet meer dan tweemaal de S&O-aftrek heeft toegepast, heeft recht op een verhoogde aftrek S&O-werk. De verhoging bedraagt € 6.391.


Gemengde kosten
Gemengde kosten zijn kosten met een deels zakelijk, deels privé karakter. Voor gemengde kosten geldt een beperking van de mate waarin zij in aftrek komen op de winst. De volgende kosten zijn voor 80% aftrekbaar:



  • kosten van voedsel, drank en genotmiddelen;

  • kosten van representatie, inclusief recepties, feestelijke bijeenkomsten en vermaak;

  • kosten van congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke.

De ondernemer kan er voor kiezen 20% van de werkelijke gemengde kosten niet in aftrek te brengen. Als alternatief kan de ondernemer de kosten volledig in aftrek brengen en de winst verhogen met een vast bedrag van € 4.600.


Mkb-winstvrijstelling
De mkb-winstvrijstelling voor ondernemers is niet gewijzigd in 2019 en bedraagt 14% van de winst.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 04-01-2019

Tarieven en heffingskortingen 2019

De tarieven in box 1 van de inkomstenbelasting en voor de loonbelasting zijn in 2019 als volgt.
























Inkomen op jaarbasis tarief tot AOW-leeftijd tarief AOW-gerechtigde
€ 0 t/m € 20.384 36,65% 18,75%
€ 20.385 t/m € 34.300 38,10% 20,20%
€ 34.301 t/m € 68.507 38,10% 38,10%
€ 68.508 en hoger 51,75% 51,75%


Voor mensen, die geboren zijn voor 1 januari 1946, geldt een hogere grens van de tweede schijf van € 34.817.
De tarieven in de eerste twee schijven bevatten een premiecomponent. Tot de AOW-leeftijd bestaat deze uit 17,9% AOW, 0,10% Anw en 9,65% Wlz. Bij het bereiken van de AOW-leeftijd vervalt de AOW-premie. In 2019 bedraagt de AOW-leeftijd 66 jaar en vier maanden.


Heffingskortingen




































Heffingskorting tot AOW-leeftijd AOW-gerechtigde
Algemene heffingskorting, maximaal € 2.477 € 1.268
Arbeidskorting, maximaal € 3.399  € 1.740
Inkomensafhankelijke combinatiekorting € 2.835 € 1.448
Jonggehandicaptenkorting € 735 € 0
Ouderenkorting, maximaal € 0 € 1.596
Alleenstaande ouderenkorting € 0 € 429
Levensloopkorting € 215

De algemene heffingskorting wordt afgebouwd tot nihil bij een inkomen uit werk en woning boven € 20.384. De afbouw bedraagt 5,147% van het inkomen boven € 20.384. Voor mensen, die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, daalt de algemene heffingskorting met 2,633%. Vanaf een inkomen van € 68.507 is de algemene heffingskorting nihil. 


De arbeidskorting wordt afgebouwd tot nihil vanaf een arbeidsinkomen van € 34.060. De afbouw bedraagt 6% van het arbeidsinkomen boven € 34.060. Voor AOW-gerechtigden bedraagt de afbouw 3,069%. De arbeidskorting bedraagt nihil bij een inkomen vanaf € 90.710.


De inkomensafhankelijke combinatiekorting kent in 2019 geen basisbedrag meer. De korting loopt op bij een hoger arbeidsinkomen dan € 4.993 met 11,45% van het meerdere inkomen tot een maximum van € 2.835.


De ouderenkorting bedraagt € 1.596 tot een inkomen van € 36.783. Boven dat inkomen daalt de ouderenkorting met 15% van het meerdere tot nihil bij een inkomen van € 47.423.


Hoewel de levensloopregeling is afgeschaft, bestaat de levensloopkorting nog wel. Deze geldt bij opname uit het levenslooptegoed. Het bedrag van € 215 geldt voor ieder jaar waarin is deelgenomen aan de levensloopregeling.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 04-01-2019

Wijzigingen loonbelasting

In de loonbelasting zijn per 1 januari 2019 enkele zaken gewijzigd.


Privégebruik auto
Werknemers met een auto van de zaak, die zij ook privé mogen gebruiken, worden geconfronteerd met een bijtelling bij hun salaris. De bijtelling is een percentage van de cataloguswaarde van de auto inclusief omzetbelasting. Bepalend voor de hoogte van het percentage van de bijtelling zijn de CO2-uitstoot en de datum van eerste toelating op de weg van de auto. Voor in 2019 nieuw toegelaten auto’s zonder CO2-uitstoot geldt een verlaagde bijtelling van 4% over de eerste € 50.000. Voor zover de catalogusprijs hoger is dan € 50.000 geldt de reguliere bijtelling van 22%. In alle andere gevallen bedraagt de bijtelling 22%.


Tot en met 2016 golden nog verschillende verlaagde percentages. Deze verlaagde percentages en uitstootgrenzen gelden gedurende maximaal 60 maanden. Auto’s van voor 2017, waarvoor een verlaagd bijtellingspercentage geldt, vallen na de periode van 60 maanden onder de destijds geldende standaardbijtelling van 25% en niet onder het huidige algemene percentage van 22. Voor auto’s zonder CO2-uitstoot van voor 2017 geldt na het verstrijken van de 60-maandstermijn een verlaagde bijtelling van 7% over de eerste € 50.000 van de catalogusprijs en van 25% over het meerdere.


30%-regeling
Voor uit het buitenland afkomstige werknemers met een bijzondere deskundigheid geldt onder bepaalde voorwaarden een belastingvrije vergoeding van 30% van de totale bruto beloning. Om aan te tonen dat een werknemer beschikt over een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is, geldt een salarisnorm. Voor 2019 is het normbedrag vastgesteld op € 37.743. Voor werknemers die jonger zijn dan 30 jaar en beschikken over een afgeronde masteropleiding geldt een verlaagde salarisnorm van € 28.690.
De 30%-regeling kent sinds 1 januari 2019 een maximale looptijd van vijf jaar. De verkorting van de looptijd geldt met ingang van 2021 ook voor bestaande gevallen. Van 2012 tot en met 2018 was de maximale looptijd acht jaar. Tot en met 2011 was de looptijd maximaal tien jaar.


Vrijwilligersregeling
Aan vrijwilligers kan in 2019 een vrijgestelde vergoeding worden betaald van maximaal € 170 per maand en € 1.700 per jaar.


Kraamverlof en partnerverlof
Een werknemer heeft na de bevalling van zijn partner recht op vijf werkdagen doorbetaald kraamverlof. De werknemer kan het verlof meteen opnemen of in de eerste vier weken na de bevalling.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 04-01-2019

Nieuw beleidsbesluit vouchers

In verband met de gewijzigde regelgeving rond vouchers in de omzetbelasting heeft de staatssecretaris nieuwe beleidsregels voor vouchers gepubliceerd in een besluit. Het nieuwe besluit vervangt eerdere besluiten die betrekking hebben op de artikelen 20 en 21 van het uitvoeringsbesluit omzetbelasting en op telefoonkaarten en cadeaubonnen.


Onderscheid wordt gemaakt tussen vouchers, waardebonnen en zegels als instrumenten die ondernemers kunnen gebruiken om de verkoop van goederen en diensten te stimuleren of om de betaling voor goederen en diensten te vergemakkelijken.


Een voucher wordt omschreven als een instrument ten aanzien waarvan de verplichting bestaat om het als tegenprestatie voor een levering of dienst te aanvaarden. De te verrichten levering of dienst of de identiteit van de verrichter ervan staan vermeld op de voucher of in de bijbehorende documentatie. Dat geldt ook voor de voorwaarden voor het gebruik van de voucher.


Een waardebon wordt omschreven als een bij goederen of diensten eventueel tegen bijbetaling verstrekt instrument dat met bijbetaling ingewisseld kan worden tegen goederen of diensten.


Een zegel is een bij goederen of diensten gratis verstrekt instrument dat ingewisseld kan worden tegen geld. Een koopzegel is een bij goederen of diensten tegen betaling verstrekt instrument dat ingewisseld kan worden tegen geld.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | BLKB 2018-217731, Stcrt 2018 nr. 68657 | 04-01-2019

Zwarte lijst laagbelastende landen

Nederland heeft een lijst van laagbelastende landen samengesteld, die wordt gebruikt bij nieuwe maatregelen tegen belastingontwijking. De lijst bevat 21 landen en is gepubliceerd in de Staatscourant.


Naast de vijf landen van de zwarte lijst van de Europese Unie heeft Nederland landen opgenomen zonder winstbelasting of met een winstbelasting met een tarief van minder dan 9%. De lijst bevat de volgende landen: Amerikaans Samoa, de Amerikaanse Maagdeneilanden, Anguilla, de Bahama’s, Bahrein, Belize, Bermuda, de Britse Maagdeneilanden, Guam, Guernsey, Isle of Man, Jersey, de Kaaimaneilanden, Koeweit, Qatar, Samoa, Saudi-Arabië, Trinidad en Tobago, de Turks- en Caicoseilanden, Vanuatu en de Verenigde Arabische Emiraten.


De lijst wordt gebruikt bij de aanvullende controlled foreign company (CFC)-maatregel, die per 1 januari 2019 is ingegaan. Deze maatregel moet voorkomen dat bedrijven belasting ontwijken door mobiele activa te verschuiven naar een laagbelastend land.
De lijst wordt daarnaast gebruikt bij de nog in te voeren conditionele bronbelasting op rente en royalty’s. Bedrijven die zijn gevestigd in een van de landen op de Nederlandse lijst zullen met ingang van 2021 een belasting van 20,5% betalen over de rente en royalty’s die zij uit Nederland ontvangen.
De Belastingdienst geeft geen nieuwe rulings af over transacties met bedrijven die gevestigd zijn in een van de landen op de lijst.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 04-01-2019

Belastingplan 2019 aangenomen

De Eerste Kamer heeft het volledige pakket Belastingplan 2019 aangenomen. Het Belastingplan 2019 omvat naast het eigenlijke Belastingplan de volgende wetsvoorstellen: Wet Overige fiscale maatregelen 2019, Wet Bedrijfsleven 2019, Fiscale Vergroeningsmaatregelen 2019, Wet aanpassing kansspelbelasting voor sportweddenschappen, Wet implementatie artikel 1 richtlijn elektronische handel, Wet modernisering kleineondernemersregeling, Wet implementatie eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking en Wet fiscale maatregel rijksmonumenten.


Bij de stemming is een aantal moties aangenomen. Het gaat om een verzoek om de maximale belastingvrije vrijwilligersvergoeding jaarlijks te indexeren en om het verlenen van zekerheid vooraf bij de subsidieregeling voor monumentenpanden dat werkzaamheden voor subsidie in aanmerking komen wanneer de investeringen hoger zijn dan € 70.000 in één jaar. Een motie om elektrische auto’s van vijf jaar en ouder in aanmerking te laten komen voor de lagere bijtelling voor privégebruik die voor niet-elektrische auto’s van 15 jaar en ouder geldt, is aangehouden.


Invoering tweeschijvenstelsel
Er wordt toegewerkt naar een tweeschijvenstelsel in de loon- en inkomstenbelasting. De tarieven in de huidige eerste drie schijven zijn vrijwel gelijk: het tarief in de eerste schijf bedraagt in 2019 36,65%; het tarief in de tweede en derde schijf bedraagt in 2019 38,10%. Het tarief in de vierde schijf (toptarief) bedraagt 51,75%.


Heffingskortingen
De algemene heffingskorting gaat omhoog. Daardoor stijgt het besteedbaar inkomen van mensen met een inkomen tot € 68.507 per jaar. De heffingskorting bedraagt in 2019 € 2.477 voor inkomens tot € 20.384. Ook de arbeidskorting stijgt in 2019 en bedraagt dan maximaal € 3.399. De daling van de arbeidskorting verloopt in 2019 sneller dan in 2018.
De ouderenkorting bedraagt in 2019 maximaal € 1.596. Vanaf een inkomen van € 36.000 bouwt de ouderenkorting geleidelijk af. In 2018 was de overgang van de hoge naar de lage ouderenkorting abrupt wanneer het inkomen boven de inkomensgrens uitkwam.
De inkomensafhankelijke combinatiekorting wordt in 2019 anders berekend. Het basisbedrag van € 1.000 verdwijnt. Het opbouwpercentage gaat omhoog naar 11,45%. De maximale korting van € 2.835 in 2019 wordt bij een lager inkomen dan in 2018 bereikt.


Aftrekposten
Voor mensen met een inkomen boven € 68.507 wordt het tarief van een aantal aftrekposten verlaagd. Dat geldt onder meer voor de hypotheekrenteaftrek. In 2019 bedraagt het tarief voor hypotheekrenteaftrek voor hoge inkomens 49%.
De aftrek wegens geen of een geringe eigenwoningschuld wordt met ingang van 1 januari 2019 beperkt. De aftrek wordt jaarlijks met 3,33% verlaagd over een periode van 30 jaar.


Vrijwilligers
De belastingvrije vergoeding voor vrijwilligers gaat omhoog naar maximaal € 170 per maand en € 1.700 per jaar. De voor de beoordeling van vrijwilligerswerk gehanteerde uurvergoeding gaat naar € 5.


Laag tarief btw
Het lage tarief van de btw gaat omhoog van 6 naar 9%. Dit tarief is van toepassing op eerste levensbehoeften als de dagelijkse boodschappen en op arbeidsintensieve diensten.


Milieubelastingen
De belasting op aardgas gaat omhoog en de belasting op elektriciteit gaat omlaag.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 35026 | 20-12-2018

Evaluatie middelingsregeling

Het ministerie van Financiën heeft een evaluatie van de middelingsregeling in de inkomstenbelasting uit laten voeren. Het kabinet zal de uitkomsten van de evaluatie betrekken bij het aangekondigde onderzoek naar mogelijkheden voor verbetering van het belastingstelsel in het voorjaar van 2019. De insteek van dit onderzoek is om vanuit een breder perspectief te kijken naar mogelijkheden om het belastingstelsel eenvoudiger, doeltreffender en doelmatiger te maken.


De middelingsregeling is een faciliteit waarmee het progressienadeel van sterk wisselende inkomens kan worden gecompenseerd. Dat gebeurt door de geheven inkomstenbelasting in box 1 over drie aaneengesloten jaren te herrekenen op basis van het gemiddelde inkomen van die jaren. Bij de invoering van de regeling is niet expliciet vastgelegd of deze bedoeld is voor bepaalde groepen mensen of voor bepaalde situaties. Daardoor is niet duidelijk of in bepaalde gevallen compensatie via de middelingsregeling al dan niet gewenst is.


Onderzocht is in welke mate de middelingsregeling doeltreffend en doelmatig is. Jaarlijks maken circa 50.000 belastingplichtigen gebruik van de middelingsregeling. Daarmee is een bedrag tussen € 70 miljoen en € 90 miljoen gemoeid. De gemiddelde middelingsteruggave ligt tussen € 1.550 en € 1.700. 30% van de gebruikers valt binnen de categorie starters of structureel meer verdieners en 28% valt binnen de categorie stoppers of structureel minder verdieners. De benutting van de middelingsregeling is laag aangezien 85% van de belastingplichtigen die recht hebben op een middelingsteruggave geen gebruik van de regeling maakt.


De middelingsregeling is de afgelopen jaren ongewijzigd gebleven ondanks het inkomensafhankelijk maken van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting. Deze heffingskortingen kunnen effect hebben op de mate waarin belastingplichtigen progressienadeel ondervinden. Heffingskortingen worden echter niet meegenomen in de middelingsregeling. Daarnaast zal op grond van het Belastingplan 2019 vanaf 2021 een tweeschijvenstelsel gelden. Hierdoor zullen alleen mensen met een inkomen dat incidenteel in het toptarief valt en sommige AOW-gerechtigden gebruik kunnen maken van de middelingsregeling. Het aantal potentiële gebruikers zal daardoor met ongeveer 60% dalen.


Door de lage benutting, de relatief hoge uitvoeringskosten en het niet meenemen van de inkomensafhankelijkheid van heffingskortingen zijn de doeltreffendheid en doelmatigheid van de middelingsregeling beperkt. De regeling bereikt uiteindelijk slechts 15% van de belastingplichtigen die ervoor in aanmerking komen. Samen met de verwachte ontwikkelingen als gevolg van invoering van het tweeschijvenstelsel leidt dit ertoe dat er serieuze kanttekeningen te plaatsen zijn bij de (toekomstige) effectiviteit van de middelingsregeling. De onderzoekers zien twee opties voor de middelingsregeling. De eerste optie is het betrekken van de afbouw van de heffingskortingen bij de middelingsregeling. De tweede optie is afschaffing van de middelingsregeling.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2018-0000204369 | 20-12-2018