Gezamenlijke verkrijging voor overdrachtsbelasting

Bij de verkrijging van een in Nederland gelegen onroerende zaak is in beginsel overdrachtsbelasting verschuldigd. In een aantal situaties geldt een vrijstelling van overdrachtsbelasting. Zo geldt een vrijstelling wanneer een gezamenlijk verkregen onroerende zaak op een later moment wordt toegedeeld aan een van de verkrijgers. Voorwaarde voor deze vrijstelling is dat bij de gezamenlijke verkrijging ieders belang bij de onroerende zaak ten minste 40 en ten hoogste 60% bedraagt.

Volgens Hof Den Bosch is van een gezamenlijke verkrijging alleen sprake als een onroerende zaak door de deelgenoten tezamen en tegelijkertijd in onverdeelde eigendom wordt verkregen. De economische eigendomsverhouding is volgens het hof niet relevant voor de beoordeling of sprake is van een gezamenlijke verkrijging. Het hof was van oordeel dat de vrijstelling niet van toepassing is in het geval waarin een van de samenwonende partners een woning in eigendom heeft verkregen en deze woning vervolgens wordt overgedragen aan de andere samenwonende partner bij de beëindiging van de samenwoning.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd. Volgens de Hoge Raad is het begrip gezamenlijke verkrijging niet beperkt tot de juridische eigendom, maar omvat dat ook de economische eigendom. Vanaf 1 januari 1995 wordt onder verkrijging voor de overdrachtsbelasting ook begrepen de verkrijging van de economische eigendom. In de parlementaire geschiedenis van die wetswijziging is opgemerkt dat de bestaande vrijstellingen en faciliteiten bij de juridische verkrijging ook gelden bij de economische verkrijging. Daarom moet er van worden uitgegaan dat sindsdien onder gezamenlijke verkrijging ook de gezamenlijke verkrijging van de economische eigendom valt.

De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden voor beantwoording van de vraag of de samenwonende partners de economische eigendom van de woning gezamenlijk hebben verkregen en of daarbij is voldaan aan de voor de vrijstelling vereiste verdeling van het belang bij de woning.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2021888, 20/02119 | 10-06-2021

Aanhorigheden bij woning

Bij de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken is overdrachtsbelasting verschuldigd. Het tarief voor de verkrijging van woningen en aanhorigheden die tot een woning behoren of gaan behoren bedroeg tot en met 2020 2%. Voor andere onroerende zaken dan woningen gold een tarief van 6%.

De Belastingdienst legde een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op aan de verkrijgers van een woonboerderij met bijgebouwen. Bij de levering van de woonboerderij was 2% overdrachtsbelasting betaald. Volgens de Belastingdienst was op de bijgebouwen en een deel van de grond het tarief van 6% van toepassing. De Belastingdienst beriep zich op de oorspronkelijke bedrijfsmatige aard van de bijgebouwen.

De rechtbank oordeelde dat de situatie ten tijde van de overdracht bepalend was voor de toepassing van het tarief. Voor de koop was de bestemming van de boerderij gewijzigd naar woondoeleinden. Dit had tot gevolg dat de bijgebouwen niet meer bedrijfsmatig konden en mochten worden gebruikt. Vervolgens stelde de rechtbank vast dat de bijgebouwen aanhorigheden bij de woning waren. De bijgebouwen en de woning vormden één logisch geheel, stonden op één erf en op korte afstand van de woning. De enkele grootte van de bijgebouwen staat er niet aan in de weg deze als aanhorigheden aan te merken. Het deel van de grond, dat in de naheffingsaanslag was betrokken, bestond uit grasland. Dat was niet in gebruik bij de woningeigenaren, maar bij een landbouwbedrijf. De rechtbank was daarom van oordeel dat het grasland niet kon worden aangemerkt als een aanhorigheid. De vrijstelling voor cultuurgrond in agrarisch gebruik was op het grasland van toepassing. Omdat de woningeigenaren geen bezwaar hadden gemaakt tegen de eigen aangifte overdrachtsbelasting kon de rechtbank niet vaststellen dat zij recht hadden op teruggaaf van de over de waarde van het grasland betaalde overdrachtsbelasting. Onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad uit 2002 dient de inspecteur ambtshalve een vermindering van de betaalde overdrachtsbelasting te verlenen.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20204608, AWB 19/160 | 07-09-2020

Geen differentiatie in tarief overdrachtsbelasting

De Tweede Kamer heeft in 2019 het kabinet gevraagd om onderzoek te doen naar de invoering van een gedifferentieerd tarief in de overdrachtsbelasting. Starters op de woningmarkt zouden moeten worden vrijgesteld en beleggers zouden vanaf de derde woning met een hoger tarief te maken moeten krijgen.

De staatssecretaris van Financiën heeft de onderzoeksrapporten naar de Tweede Kamer gestuurd.

Voor het onderzoek is een starter gedefinieerd als een natuurlijke persoon die voor het eerst een woning verkrijgt. Een belegger is gedefinieerd als een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die op het moment van de verkrijging van een woning al twee of meer woningen heeft. Starters worden vrijgesteld van overdrachtsbelasting, terwijl beleggers 6 of 10% overdrachtsbelasting gaan betalen.

Volgens de onderzoekers heeft differentiatie van de overdrachtsbelasting slechts een beperkt effect op de woningmarkt. De redenen hiervoor zijn dat beleggers de hogere overdrachtsbelasting eenvoudig kunnen ontwijken, beleggers en starters elkaar alleen in bepaalde gebieden beconcurreren en beleggers in sommige regio’s de hogere kosten kunnen doorberekenen in de huurprijs. De differentiatie van de overdrachtsbelasting is niet tot nauwelijks uitvoerbaar omdat niet met zekerheid kan worden vastgesteld of een koper een starter of een belegger is.

Er is onderzocht of andere definities een mogelijke differentiatie van de overdrachtsbelasting kunnen verbeteren. Dat lijkt niet het geval te zijn.

De structurele problemen op de woningmarkt worden veroorzaakt door een te beperkt aanbod van woningen. Differentiatie van de overdrachtsbelasting lost dat niet op.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2020-0000101638 | 25-06-2020

Verbouwing kantoorpand tot appartementen

Bij de levering van een onroerende zaak moet overdrachtsbelasting worden betaald. Het tarief van de overdrachtsbelasting is afhankelijk van de kwalificatie van de onroerende zaak. Voor een woning geldt een tarief van 2%, voor andere onroerende zaken bedraagt het tarief 6%. In een reeks arresten uit 2017 heeft de Hoge Raad uitleg gegeven over het begrip woning.

Volgens die arresten gaat het erom dat een onroerende zaak naar zijn aard voor bewoning moet zijn bestemd. Dat moet worden bepaald aan de hand van de kenmerken van de onroerende zaak, zoals het doel waarvoor het pand oorspronkelijk is ontworpen en gebouwd. Als dat bewoning is, maar het pand nadien is verbouwd voor een andere vorm van gebruik, kan toch het karakter van woning zijn behouden als het pand met beperkte aanpassingen voor bewoning geschikt gemaakt kan worden. Met een pand dat oorspronkelijk is gebouwd voor bewoning wordt gelijkgesteld een pand dat door latere verbouwing naar zijn aard tot woning is bestemd. In al die zaken waren de op bestemmingswijziging gerichte werkzaamheden aan de panden op het moment van de overdracht al afgerond.

De Hoge Raad heeft aan deze reeks arresten nu een arrest toegevoegd over een oorspronkelijk als kantoorpand gebouwde zaak, die is gespitst in appartementen en is overgedragen nadat bouwkundige wijzigingen zijn aangebracht maar voordat de feitelijke oplevering heeft plaats gevonden. Ook dan moet aansluiting worden gezocht bij het doel waarvoor het bouwwerk oorspronkelijk is ontworpen en gebouwd. Indien verbouwingswerkzaamheden hebben plaatsgevonden die zijn gericht op de (op)levering van een woning, heeft het bouwwerk alleen de oorspronkelijke aard behouden als slechts beperkte aanpassingen nodig zijn om het pand voor het oorspronkelijke doel geschikt te maken. De bewijslast daarvoor ligt bij de inspecteur. De Hoge Raad wijst erop dat naast de aard en inhoud van de verrichte werkzaamheden ook de inhoud van de koop-/aannemingsovereenkomst(en) van belang kan zijn, evenals de omstandigheid dat het verkregen object zelfstandig overdraagbaar is. Indien de bouwkundige staat en kenmerken van de onroerende zaak geen uitsluitsel bieden, kan betekenis worden toegekend aan de uit publiekrechtelijke voorschriften voortvloeiende eisen of beperkingen.

Volgens de staatssecretaris van Financiën geldt het tarief van 2% niet als een bedrijfs- of kantoorpand tot woning(en) wordt verbouwd. De tekst van de wet biedt voor deze beperking van het begrip woning geen steun, aldus de Hoge Raad.

Hof Den Haag heeft eerder in de procedure vastgesteld dat de belanghebbende een zakelijk recht heeft verkregen op een deel van een onroerende zaak dat bouwkundig was voorbereid om het voor bewoning geschikt te maken. Het overgedragen recht was bedoeld voor bewoning en de publiekrechtelijke voorschriften waren aangepast om bewoning mogelijk te maken. Naar het oordeel van het hof kon het bouwwerk ten tijde van de overdracht van het appartementsrecht niet meer met beperkte aanpassingen geschikt worden gemaakt voor zijn oorspronkelijke functie. Volgens de Hoge Raad berust het oordeel, dat de levering een woning betrof, niet op een onjuiste rechtsopvatting.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20191779, 18/04593 | 05-12-2019

Verkrijging aandelen onroerendgoed-bv

Bij de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken moet overdrachtsbelasting worden betaald. Aandelen in een rechtspersoon, waarvan de bezittingen grotendeels bestaan uit onroerende zaken, worden aangemerkt als onroerende zaak. Dat geldt alleen als de activiteiten van de rechtspersoon bestaan uit het verkrijgen, vervreemden of exploiteren van onroerende zaken. De maatstaf van heffing bij de verkrijging van aandelen in een dergelijke rechtspersoon is niet de waarde van de aandelen, maar de waarde van de onroerende zaken die door die aandelen wordt vertegenwoordigd. De achtergrond van deze bijzondere regeling is voorkomen dat de heffing van overdrachtsbelasting wordt ontgaan door de inbreng van een onroerende zaak in een rechtspersoon, waarvan de aandelen worden overgedragen.


Er geldt een vrijstelling van overdrachtsbelasting voor de verkrijging door een kind van een ondernemer van goederen die behoren tot de onderneming als het kind de bedrijfsvoering voortzet. Deze vrijstelling moet fiscale belemmeringen voor de overdracht van een onderneming van ouders aan hun kinderen wegnemen.


Hof Arnhem-Leeuwarden is van oordeel dat de verkrijging van de aandelen in een onroerendgoed-bv door de zoon van de dga is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. De bv dreef een materiële onderneming. Wanneer de vastgoedportefeuille van de bv als eenmanszaak zou zijn gedreven, was de overdracht van de onderneming vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Volgens het hof is met de wetsfictie, die aandelen aanmerkt als een onroerende zaak, niet bedoeld om belasting te heffen in een geval waarin verkrijging van de onroerende zaak zelf zou zijn vrijgesteld.


Hof Amsterdam kwam in een vergelijkbare procedure tot hetzelfde oordeel.


De Hoge Raad heeft de beroepen in cassatie van de staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraken van beide hoven ongegrond verklaard.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20182110, Nr. 17/04543 en ECLINLHR20182200, Nr. 18/02567 | 05-12-2018