Winst bij verkoop grond belast

Box 1 van de inkomstenbelasting omvat naast de winst uit onderneming en het loon uit dienstbetrekking het resultaat uit een of meer werkzaamheden. Daartoe wordt gerekend het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat. Voorbeelden daarvan zijn het uitponden van onroerende zaken, het zelf verrichten van groot onderhoud of andere aanpassingen aan een zaak en het benutten van voorkennis of bijzondere vormen van kennis.


Volgens enkele arresten van de Hoge Raad leidt het uitponden van onroerende zaken op zich niet tot belastbare inkomsten. Er moeten aanvullende werkzaamheden worden verricht, die zijn gericht op het behalen van een redelijkerwijs te verwachten voordeel, dat hoger ligt dan het bij normaal actief vermogensbeheer te verwachten rendement. Het indienen van een verzoek tot wijziging van de op een perceel grond rustende bestemming is een voorbeeld van een aanvullende werkzaamheid waardoor de omvang van normale werkzaamheden binnen particulier vermogensbeheer wordt overschreden.


Dit deed zich voor bij iemand die twee percelen grond kocht en deze na wijziging van de bestemming met winst doorverkocht. Samen met een projectontwikkelaar had hij de gemeente benaderd over de mogelijkheid tot woningbouw op zijn percelen. Daarbij werd een schetsplan ingediend. Om het bestemmingsplan gewijzigd te krijgen voerde de grondeigenaar diverse malen overleg met de gemeente. De rechtbank ging niet mee in het betoog van de koper dat hij de percelen had verkocht omdat de locatie bij nader inzien niet geschikt was voor zijn onderneming. De rechtbank vond aannemelijk dat de grondeigenaar actief betrokken was geweest bij de pogingen om een bestemmingswijziging te bewerkstelligen. Gezien het feit dat de koopprijs was overeengekomen onder de voorwaarde dat de bestemmingswijziging zou plaatsvinden, had de grondeigenaar daar een financieel belang bij. Zonder bestemmingswijziging zouden de percelen beduidend minder waard zijn dan de overeengekomen prijs. De bestemmingswijziging was verdisconteerd in de overeengekomen koopprijs.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20185583, AWB 17/460 en AWB 17/461 | 10-01-2019

Te late inkeer

Vrijwillige inkeer is een strafverminderende omstandigheid. Er is sprake van een vrijwillige inkeer wanneer een belastingplichtige voordat hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de Belastingdienst met de onjuistheid of onvolledigheid van zijn aangifte bekend is of zal worden alsnog de juiste informatie verstrekt. De rechtbank Gelderland heeft het betoog van een belastingplichtige dat een beroep op de inkeerregeling mogelijk blijft zolang er een serieuze mogelijkheid bestaat dat de Belastingdienst niet op de hoogte raakt van de onregelmatigheid in de aangifte, afgewezen.


De rechtbank kwam tot dit oordeel in een procedure van een cliënt van de Zwitserse UBS-bank. De Belastingdienst heeft op 23 juli 2015 de Zwitserse belastingautoriteiten om informatie gevraagd over Nederlandse rekeninghouders van de bank. UBS heeft haar Nederlandse cliënten al in 2014 gevraagd om bewijzen van een juiste fiscale aangifte over te leggen. De bank heeft haar Nederlandse cliënten op de hoogte gesteld van het informatieverzoek. Nadat de Zwitserse Belastingdienst een officiële aankondiging over het informatieverzoek heeft gepubliceerd, hebben Nederlandse media op 27 september 2015 over het verzoek bericht. Volgens de rechtbank laten deze feiten geen andere conclusie toe dan dat de cliënt van de bank objectief gezien kon weten of vermoeden dat de Belastingdienst op de hoogte zou raken van de Zwitserse bankrekening. Pas daarna is het formele beroep op de inkeerregeling gedaan. Vervolgens heeft het nog ruim vier maanden geduurd voordat alle gegevens met betrekking tot de bankrekening aan de Belastingdienst zijn verstrekt.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20191, AWB 17/3271, 17/3315, 17/3316, 17/3317, 17/3318, 17/3319, 17/3320, 17/3321, 17/3322, 17/3323, 17/3324 en 17/3325 | 10-01-2019

Ontbrekende verliesherzieningsbeschikking

Een negatief inkomen in box 1 van de inkomstenbelasting kan worden verrekend met positieve inkomens van eerdere of latere jaren. Een negatief inkomen wordt door de Belastingdienst in een verliesbeschikking vastgesteld. De verrekening van een verlies wordt ook bij beschikking vastgesteld. Wanneer een aanvankelijk vastgesteld verlies later wordt gewijzigd, bijvoorbeeld door het opleggen van een navorderingsaanslag, heeft dat gevolgen voor de verrekening van het eerder vastgestelde verlies.


De Belastingdienst stelde het inkomen in box 1 van een belastingplichtige over 2008 aanvankelijk vast op een negatief bedrag. Dit verlies werd bij beschikking verrekenend met het positieve inkomen van 2005. Vervolgens legde de Belastingdienst een navorderingsaanslag op over 2008, waardoor het inkomen op een positief bedrag uitkwam. Op het aanslagbiljet stond dat de verliesverrekening door de navordering over 2008 verviel. De Belastingdienst corrigeerde de verliesverrekening door het opleggen van een navorderingsaanslag over 2005. De daarvoor vereiste verliesherzieningsbeschikking over 2008 ontbrak echter. Dat was voor de rechtbank aanleiding om de navorderingsaanslag over 2005 te vernietigen.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20185454, AWB 17/4598 | 10-01-2019

Besteding geleend geld aan eigen woning

Een lening die is aangegaan voor de aanschaf, het onderhoud of de verbetering van een eigen woning wordt aangemerkt als een eigenwoningschuld. De betaalde rente over een eigenwoningschuld is aftrekbaar voor de inkomstenbelasting.
Om een lening als eigenwoningschuld aan te kunnen merken moet de woningeigenaar aannemelijk maken dat hij het geleende geld heeft besteed voor de eigen woning. Dat kan met behulp van nota’s en betaalbewijzen. Kan de woningeigenaar de besteding van het geleende geld niet aannemelijk maken, dan is de rente over de lening niet aftrekbaar.


In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of leningen, die enkele jaren na de aanschaf van de woning waren aangegaan, als eigenwoningschuld konden worden aangemerkt. Geruime tijd voor het aangaan van de leningen waren onderhouds- en verbeteringswerkzaamheden aan de woning uitgevoerd. De woningeigenaar had geen bewijsstukken van de besteding van het geleende geld. Een van de leningen was niet aangegaan door de woningeigenaar zelf, maar door zijn ouders. Het hof vond niet aannemelijk dat de leningen als eigenwoningschuld waren aan te merken. Dat betekende dat de rente over deze leningen niet aftrekbaar was.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL201810848, nummers 18/00068, 18/00069 en 18/00070 | 10-01-2019

Aftrekposten ondernemers 2019

Oudedagsreserve
De toevoeging aan de oudedagsreserve voor een ondernemer bedraagt in 2019 9,44% van de winst, maar maximaal € 8.999. De toevoeging wordt verminderd met ten laste van de winst gekomen pensioenpremies.


Ondernemersaftrek
Een ondernemer voldoet aan het urencriterium als hij op jaarbasis ten minste 1.225 uur en de helft van zijn arbeidstijd aan zijn onderneming besteedt. Door te voldoen aan het urencriterium heeft de ondernemer recht op ondernemersaftrek. De ondernemersaftrek omvat:



  • de zelfstandigenaftrek;

  • de aftrek voor S&O-werk;

  • de meewerkaftrek;

  • de startersaftrek arbeidsongeschikten;

  • de stakingsaftrek.

Alleen de bedragen van de aftrek S&O-werk zijn gewijzigd. Deze aftrek bedraagt in 2019 € 12.775. Wie in een van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was en in deze periode niet meer dan tweemaal de S&O-aftrek heeft toegepast, heeft recht op een verhoogde aftrek S&O-werk. De verhoging bedraagt € 6.391.


Gemengde kosten
Gemengde kosten zijn kosten met een deels zakelijk, deels privé karakter. Voor gemengde kosten geldt een beperking van de mate waarin zij in aftrek komen op de winst. De volgende kosten zijn voor 80% aftrekbaar:



  • kosten van voedsel, drank en genotmiddelen;

  • kosten van representatie, inclusief recepties, feestelijke bijeenkomsten en vermaak;

  • kosten van congressen, seminars, symposia, excursies, studiereizen en dergelijke.

De ondernemer kan er voor kiezen 20% van de werkelijke gemengde kosten niet in aftrek te brengen. Als alternatief kan de ondernemer de kosten volledig in aftrek brengen en de winst verhogen met een vast bedrag van € 4.600.


Mkb-winstvrijstelling
De mkb-winstvrijstelling voor ondernemers is niet gewijzigd in 2019 en bedraagt 14% van de winst.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 04-01-2019

Wijzigingen inkomstenbelasting 2019 voor particulieren

Eigen woning
Het eigenwoningforfait voor woningen met een WOZ-waarde tussen € 75.000 en € 1.080.000 bedraagt in 2019 0,65% van de waarde. Voor het deel van de WOZ-waarde boven € 1.080.000 geldt een verhoogd eigenwoningforfait van 2,35%. Aftrek van betaalde hypotheekrente in de vierde tariefschijf gaat tegen 49% in plaats van tegen het tabeltarief van 51,75%. Het percentage waartegen aftrek in de vierde tariefschijf wordt verleend daalt ieder jaar met 0,5%.


De rente in een uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning (KEW) is onbelast als de uitkering in 2019 niet meer bedraagt dan € 166.000. De vrijstelling voor de KEW geldt alleen voor op 1 januari 2013 bestaande verzekeringen die voldoen aan alle voorwaarden.


De maximale vrijstelling voor kamerverhuur bedraagt in 2019 € 5.367.


Premies lijfrenteverzekeringen
Betaalde premies voor lijfrenteverzekeringen zijn onder voorwaarden aftrekbaar. Voor iemand die op 1 januari de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt bedraagt de aftrekbare premie, dat is de jaarruimte, in 2019 13,3% van de premiegrondslag. De jaarruimte is maximaal € 12.678. De jaarruimte wordt verminderd met de opbouw van pensioenaanspraken en dotaties aan de oudedagsreserve.


Wie in de voorgaande zeven jaar de jaarruimte niet of niet geheel heeft benut, kan gebruik maken van een aanvullende aftrek. Deze reserveringsruimte bedraagt 17% van de premiegrondslag in het jaar van aftrek. Er geldt een maximum van € 7.254. Voor wie aan het begin van het kalenderjaar maximaal tien jaar jonger is dan de AOW-leeftijd wordt dit maximum verhoogd tot € 14.322. De premiegrondslag is het totaal van de winst uit onderneming, het resultaat uit werkzaamheden en het inkomen uit arbeid in het vorige jaar, met een maximum van € 107.593 en verminderd met de franchise ter grootte van € 12.275.


Voor tijdelijke oudedagslijfrenten geldt als voorwaarde voor aftrekbaarheid van de premie dat het bedrag van de jaarlijkse uitkering niet hoger mag zijn dan € 21.741. De uitkeringen mogen niet eerder ingaan dan in het jaar waarin men de AOW-leeftijd bereikt.


Box 3
In box 3 wordt belasting geheven tegen een tarief van 30% over de grondslag voor sparen en beleggen. Dat is het vermogen in box 3 verminderd met de vrijstelling.
























Deel grondslag sparen en beleggen Spaardeel 0,13% Beleggingsdeel 5,60% Forfaitair rendement
Tot en met € 71.650 67% 33% 1,94%
Van € 71.650 tot en met € 989.736 21% 79% 4,45%
Vanaf € 989.736 0% 100% 5,60%

in box 3 van € 30.360 per persoon. Schulden komen tot een bedrag van € 3.100 per persoon niet in mindering op de grondslag voor sparen en beleggen.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 04-01-2019

Investeringsaftrek 2019

De regeling van de investeringsaftrek is bedoeld om investeringen door ondernemers in bedrijfsmiddelen te bevorderen. Er zijn drie vormen van investeringsaftrek:



  • kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA);

  • energie-investeringsaftrek (EIA) en

  • milieu-investeringsaftrek (MIA).

KIA
Voor investeringen in bedrijfsmiddelen kan KIA worden genoten indien het totale investeringsbedrag in 2019 ligt tussen € 2.300 en € 318.449. Er geldt een minimumbedrag per bedrijfsmiddel van € 450. Vanaf een investeringsbedrag van € 2.300 bedraagt de investeringsaftrek 28% van het investeringsbedrag. De maximale KIA bedraagt € 16.051. Dit bedrag wordt bereikt bij een investeringsbedrag tussen € 57.321 en € 106.150. Bij een hoger investeringsbedrag dan € 106.150 daalt de KIA met 7,56% van het meerdere, totdat deze nihil bedraagt bij een investeringsbedrag van € 318.449.


EIA
Het tarief van de EIA voor investeringen in energiebesparende bedrijfsmiddelen bedraagt in 2019 45% van het investeringsbedrag. De lijst met bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor EIA is aangepast. Het maximale investeringsbedrag waarover aftrek wordt verleend bedraagt € 122 miljoen. Voor het recht op EIA moet het investeringsbedrag per bedrijfsmiddel ten minste € 2.500 bedragen. Een overzicht van de voor EIA kwalificerende bedrijfsmiddelen is te vinden op de website van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland.


MIA
De tarieven van de MIA voor investeringen in bedrijfsmiddelen die zijn aangewezen als milieu-investeringen zijn niet gewijzigd. De lijst met bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor MIA is wel aangepast. De MIA bedraagt voor investeringen:



  • in categorie I 36,0%;

  • in categorie II 27,0%;

  • in categorie III 13,5%.

Voor het recht op MIA moet het investeringsbedrag per bedrijfsmiddel ten minste € 2.500 bedragen. Er geldt een maximumbedrag van € 25 miljoen waarover MIA wordt verleend.


Vamil
In aanvulling op de MIA geldt voor milieu-investeringen de Vamilregeling. Deze regeling staat vervroegde afschrijving toe op milieu-investeringen tot 75% van de aanschafwaarde. De resterende 25% moet regulier worden afgeschreven.


Een overzicht van de voor MIA/Vamil kwalificerende bedrijfsmiddelen is te vinden op de website van de Rijksdienst voor ondernemend Nederland.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 04-01-2019

Zwarte lijst laagbelastende landen

Nederland heeft een lijst van laagbelastende landen samengesteld, die wordt gebruikt bij nieuwe maatregelen tegen belastingontwijking. De lijst bevat 21 landen en is gepubliceerd in de Staatscourant.


Naast de vijf landen van de zwarte lijst van de Europese Unie heeft Nederland landen opgenomen zonder winstbelasting of met een winstbelasting met een tarief van minder dan 9%. De lijst bevat de volgende landen: Amerikaans Samoa, de Amerikaanse Maagdeneilanden, Anguilla, de Bahama’s, Bahrein, Belize, Bermuda, de Britse Maagdeneilanden, Guam, Guernsey, Isle of Man, Jersey, de Kaaimaneilanden, Koeweit, Qatar, Samoa, Saudi-Arabië, Trinidad en Tobago, de Turks- en Caicoseilanden, Vanuatu en de Verenigde Arabische Emiraten.


De lijst wordt gebruikt bij de aanvullende controlled foreign company (CFC)-maatregel, die per 1 januari 2019 is ingegaan. Deze maatregel moet voorkomen dat bedrijven belasting ontwijken door mobiele activa te verschuiven naar een laagbelastend land.
De lijst wordt daarnaast gebruikt bij de nog in te voeren conditionele bronbelasting op rente en royalty’s. Bedrijven die zijn gevestigd in een van de landen op de Nederlandse lijst zullen met ingang van 2021 een belasting van 20,5% betalen over de rente en royalty’s die zij uit Nederland ontvangen.
De Belastingdienst geeft geen nieuwe rulings af over transacties met bedrijven die gevestigd zijn in een van de landen op de lijst.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 04-01-2019

Nieuw beleidsbesluit vouchers

In verband met de gewijzigde regelgeving rond vouchers in de omzetbelasting heeft de staatssecretaris nieuwe beleidsregels voor vouchers gepubliceerd in een besluit. Het nieuwe besluit vervangt eerdere besluiten die betrekking hebben op de artikelen 20 en 21 van het uitvoeringsbesluit omzetbelasting en op telefoonkaarten en cadeaubonnen.


Onderscheid wordt gemaakt tussen vouchers, waardebonnen en zegels als instrumenten die ondernemers kunnen gebruiken om de verkoop van goederen en diensten te stimuleren of om de betaling voor goederen en diensten te vergemakkelijken.


Een voucher wordt omschreven als een instrument ten aanzien waarvan de verplichting bestaat om het als tegenprestatie voor een levering of dienst te aanvaarden. De te verrichten levering of dienst of de identiteit van de verrichter ervan staan vermeld op de voucher of in de bijbehorende documentatie. Dat geldt ook voor de voorwaarden voor het gebruik van de voucher.


Een waardebon wordt omschreven als een bij goederen of diensten eventueel tegen bijbetaling verstrekt instrument dat met bijbetaling ingewisseld kan worden tegen goederen of diensten.


Een zegel is een bij goederen of diensten gratis verstrekt instrument dat ingewisseld kan worden tegen geld. Een koopzegel is een bij goederen of diensten tegen betaling verstrekt instrument dat ingewisseld kan worden tegen geld.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | BLKB 2018-217731, Stcrt 2018 nr. 68657 | 04-01-2019

Wijzigingen loonbelasting

In de loonbelasting zijn per 1 januari 2019 enkele zaken gewijzigd.


Privégebruik auto
Werknemers met een auto van de zaak, die zij ook privé mogen gebruiken, worden geconfronteerd met een bijtelling bij hun salaris. De bijtelling is een percentage van de cataloguswaarde van de auto inclusief omzetbelasting. Bepalend voor de hoogte van het percentage van de bijtelling zijn de CO2-uitstoot en de datum van eerste toelating op de weg van de auto. Voor in 2019 nieuw toegelaten auto’s zonder CO2-uitstoot geldt een verlaagde bijtelling van 4% over de eerste € 50.000. Voor zover de catalogusprijs hoger is dan € 50.000 geldt de reguliere bijtelling van 22%. In alle andere gevallen bedraagt de bijtelling 22%.


Tot en met 2016 golden nog verschillende verlaagde percentages. Deze verlaagde percentages en uitstootgrenzen gelden gedurende maximaal 60 maanden. Auto’s van voor 2017, waarvoor een verlaagd bijtellingspercentage geldt, vallen na de periode van 60 maanden onder de destijds geldende standaardbijtelling van 25% en niet onder het huidige algemene percentage van 22. Voor auto’s zonder CO2-uitstoot van voor 2017 geldt na het verstrijken van de 60-maandstermijn een verlaagde bijtelling van 7% over de eerste € 50.000 van de catalogusprijs en van 25% over het meerdere.


30%-regeling
Voor uit het buitenland afkomstige werknemers met een bijzondere deskundigheid geldt onder bepaalde voorwaarden een belastingvrije vergoeding van 30% van de totale bruto beloning. Om aan te tonen dat een werknemer beschikt over een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is, geldt een salarisnorm. Voor 2019 is het normbedrag vastgesteld op € 37.743. Voor werknemers die jonger zijn dan 30 jaar en beschikken over een afgeronde masteropleiding geldt een verlaagde salarisnorm van € 28.690.
De 30%-regeling kent sinds 1 januari 2019 een maximale looptijd van vijf jaar. De verkorting van de looptijd geldt met ingang van 2021 ook voor bestaande gevallen. Van 2012 tot en met 2018 was de maximale looptijd acht jaar. Tot en met 2011 was de looptijd maximaal tien jaar.


Vrijwilligersregeling
Aan vrijwilligers kan in 2019 een vrijgestelde vergoeding worden betaald van maximaal € 170 per maand en € 1.700 per jaar.


Kraamverlof en partnerverlof
Een werknemer heeft na de bevalling van zijn partner recht op vijf werkdagen doorbetaald kraamverlof. De werknemer kan het verlof meteen opnemen of in de eerste vier weken na de bevalling.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 04-01-2019